Hildegard von Bingen (1089-1179) is een van de meest interessante figuren van de Duitse Middeleeuwen. Als abdis van twee Benedictijner kloosters heeft zij, naast haar verantwoordelijke werk, een omvangrijk oeuvre opgebouwd op het gebied van theologie, literatuur, muziek en natuurgeschiedenis. Na haar dood bleef zij lange tijd een volksheilige, omdat erkenning vanuit Rome uitbleef. Haar spirituele visioenen werden speculatief geïnterpreteerd. Haar verhaal bleef in het sociale bewustzijn. De onrust van de tijd, de pest en oorlogen vernietigden de plaatsen van haar werk. In de loop van de volgende eeuwen daalde een mist van vergetelheid neer over hun waardevolle kennis. Pas in het begin van de 20e eeuw werd haar verloren gegane werk "Causa et Cura" herontdekt.

Hildegard werd geboren als tiende kind van de adellijke Hildebert en Mechthild van Merxheim in 1089. Op de nog kinderlijke leeftijd van 14 jaar werd zij opgenomen in het Benedictijner klooster Disidodenberg bij Bad Kreuznach. Ze werd toevertrouwd aan de zorg van Jutta van Sponheim. Als Benedictijner non kreeg zij een opleiding die bevoorrecht was voor de omstandigheden van die tijd door onderricht in het lezen van de Heilige Schrift, het bestuderen van filosofische geschriften en boeken van haar tijd en het leren van Latijn. Haar gezondheid en lichamelijke gesteldheid waren echter van kindsbeen af zwak en toch heeft zij zich door verschillende crisissen heen geworsteld.

De grondbeginselen van het monastieke leven zijn "de woestijn", de innerlijke verlatenheid van de wereld, gecombineerd met ascese. Deze bepalende factoren gaven haar de basis en beschermde ruimte voor contemplatie, de studie van de geschriften en al haar voortreffelijke werken. Hildegards persoonlijke ervaringen met het leven volgens de Benedictijnse Regel komen vooral tot uiting in haar vermaningen om te leven met de juiste maat, vol van goedheid en in vrede. Zij ging haar weg onder de leiding van het Evangelie om God te aanschouwen.

Hildegard handelde en uitte zich openlijk en soms in kerkelijke en wereldlijke onderwerpen bijzonder controversieel en oogstte daardoor tegenstand. Toch weigerde zij nooit de gehoorzaamheid, maar bleef standvastig, zelfs toen haar kloostergemeenschap onder een interdict viel. De kwaliteit die wij tot op de dag van vandaag in haar bewonderen is haar uitgesproken vermogen tot conflict oplossing. Uit haar geschriften en de overleveringen blijkt duidelijk dat zij er altijd naar streefde mensen te verenigen, zelfs wanneer zij het niet met elkaar eens waren of meer macht hadden.

Het Benedictijnse motto "Ora et labora" wordt vaak terloops vertaald als pastorale zorg en economie. Deze beide kernpunten vormen de kern van een goed functionerend kloosterleven. Om beide kloosters economisch onafhankelijk te maken, kon zij de steun inroepen van adellijke families, waaronder graaf Palts Hermann von Stahlecks, de bisschop van Mainz en haar eigen familie. De landgoederen van beide kloosters groeiden gestadig door talrijke wijngaarden en landgoederen. Meestal lieten adellijke maagden ze aan het klooster na bij hun intrede.

Hildegard's visioenen brachten haar persoonlijk erg in de war. Ze kon ze niet plaatsen. Het innerlijke conflict veroorzaakte haar gezondheidsproblemen. Hoewel ze de ontvangen visioenen in de opvolging van de oude profeten plaatste. Vol zelftwijfel begon zij ze pas in het jaar 1141 op te schrijven. In haar verdriet schreef Hildegard vol vertrouwen een brief aan de cisterciënzer abt Bernardus van Clairvaux, die in die tijd zeer invloedrijk was.

Abt Bernard, de stichter van het cisterciënzer klooster van Clairvaux, die herhaaldelijk had geweigerd als bisschop te dienen, was een gewilde autoriteit voor de wereldlijke en kerkelijke elites van Europa in zijn tijd. Bernardus van Clairvaux, die later tot de grote mystici werd gerekend, moedigde Hildegard aan haar visioenen op te schrijven en ze te aanvaarden als Gods wil. Maar blijkbaar was dit niet genoeg voor Hildegard. Dus wendde ze zich tot de regerende pausen.

Paus Eugene III gaf toestemming voor Hildegard's visioenen in 1147 tijdens de Trier Synode. Hij moedigde haar aan om ze te blijven opschrijven. Ook nu nog wekken de geschriften verbazing bij de lezer. Ze beschreef kleuren, lichten en hemelse fenomenen die normale verbeelding te boven gaan. De invloed van haar visioenen is voelbaar in al haar werken, en in sommige gevallen verwees zij de lezer er zelfs rechtstreeks naar.

Pas op 43-jarige leeftijd begon zij teksten te schrijven over theologische onderwerpen. Vandaag zouden we dit een gids noemen voor de vormgeving van het leven. Waarschijnlijk rond 1141 begon zij de "Sciva - Ken de Wegen" te schrijven. Het kostte haar ongeveer tien jaar om het te schrijven. Daarna, vanaf 1151, besteedde zij nog eens acht jaar aan het schrijven van haar medische geschriften. Op 65-jarige leeftijd begon zij met het schrijven van het "Boek der Goddelijke Werken", dat zij in 1163 voltooide.

Hildegard's literaire werk zou voor haar nauwelijks te doen zijn geweest zonder hulp van buitenaf. Voor de registratie van de visioenen, die ook voor haar delicaat waren, was absolute discretie vereist. Zoals zij Bernardus van Clairvaux in een brief toevertrouwde, kwam daarvoor slechts één persoon in aanmerking, die zij in haar kloosterleven beproefd had gevonden: haar biechtvader Volmar, een monnik uit Disibodenberg, met wie zij ook een hechte vriendschap had.

Hildegards werk omvat de zogenaamde visietrilogie over de werking van de drie-eenheid, de twee grote boeken over genezing, meer dan 70 geestelijke gezangen, alsmede een veelheid van andere geschriften en een interpretatie van de Evangeliën. Hiertoe behoren ook meer dan 300 bewaard gebleven brieven. Kopieën van de boeken werden gemaakt en naar kloosters en hoogwaardigheidsbekleders gestuurd en kwamen zo in gesloten bibliotheken terecht.

Historici en bronnenonderzoekers hebben onderzocht welke boeken en werken Hildegard tot haar beschikking kan hebben gehad om te studeren en haar kennis te vergaren. Op het gebied van de plantkunde komen de "Materia medica" van Diskurides, de vertaling van het Egyptische natuurhistorische boek "Physiologus", de contemporaine boeken "Materia medica" en "Circa instans" alsmede de "Hortulus" van Walahfried door Strabo ter discussie te staan.

Zij verliet het klooster Disibodenberg in 1150/51 en wijdde zich aan haar gemeenschap, die in 1147 nieuw gesticht was op de Rupertsberg bij Bingen aan de oever van de Nahe kort voordat deze in de Rijn uitmondt. Als abdis gaf ze leiding aan ongeveer 50 nonnen. Het kloosterleven op de Rupertsberg eindigde na ongeveer 490 jaar als gevolg van de onlusten en verwoestingen tijdens de Dertigjarige Oorlog.

De enorme toestroom van jonge vrouwen zette haar ertoe aan in 1165 een tweede nonnenklooster te stichten, toen zij het voormalige Augustijner dubbelklooster aan de noordzijde van de Rijn in Eibingen bij Rüdesheim verwierf. Na 638 jaar secularisatie moest het klooster worden verlaten op de huidige plaats vindt men de bedevaartskerk waarin haar graftombe is ondergebracht.

Hildegards nagedachtenis werd in 1904 nieuw leven ingeblazen met de heroprichting van de Benedictijner abdij van Sint Hildegard op de oude plaats.

"Als de mensen op het rechte pad zijn en gematigd goed en kwaad doen, vervullen zij hun plichten bij de gratie Gods en naar de behoeften van de mens."

HILDEGARD VON BINGEN: CAUSAE ET CURAE

 

Hildegard von Bingen was een mens van vlees en bloed met zwakheden en gebreken zoals iedereen. Bovenstaand citaat komt niet voort uit een verontschuldiging of een rechtvaardiging, maar geeft duidelijk haar beeld van de mens weer. Het is een echo van de Benedictijnse discretio, de geestelijke oefening van onderscheiding tussen goed en kwaad. Zij geeft nadrukkelijk toe dat ieder mens gewenste en slechte karaktereigenschappen heeft. Haar leven kende, zoals bij alle mensen, ups en downs. Persoonlijke en gezondheidscrisissen, tegenslagen en spelingen van het lot, weerstand, gevolgen van verkeerde beslissingen bleven haar niet bespaard. Diep in haar geloof vertrouwde zij op de leiding en vergeving van de goddelijke genade en het werk van de Heilige Geest.

De mentale en fysieke instortingen tijdens de opname van haar visioenen zijn welbekend en zijn terug te vinden in delen van de scripts. Volgens haar eigen woorden, kon ze het werk slechts met moeite afmaken. De visioenen veroorzaakten bij haar veel zelftwijfel, hulpeloosheid, angst en pijn. Geheel van haar krachten beroofd, wierpen de lasten haar op haar ziekbed.

De dood van Volmar, haar secretaris en biechtvader in 1173 was een bittere slag voor Hildegard, het verlies van een geliefd persoon en een ernstige breuk in haar leven. Het betekende niet alleen de onderbreking van haar werk. Als men de overgeleverde transcripties volgt, heeft het trieste verlies van haar vriend en naaste vertrouwelinge, zoals men tegenwoordig zou zeggen, haar emotioneel uit het lood geslagen.

Het besluit van de bisschop van Mainz om een interdict over haar klooster uit te spreken, beroofde haar bijna van haar levenswerk. Het verbod op de uitoefening van de eredienst en de toediening van de sacramenten verlamde de kloostergemeenschap en beroofde haar van haar geestelijke levensbron. Het zou de laatste en meest uitputtende strijd zijn aan het eind van haar leven, waaruit zij uiteindelijk als overwinnaar tevoorschijn kwam.

Hildegard von Bingen's leven werd voltooid op 81-jarige leeftijd, wat hoog was voor haar tijd. Op 17 september 1179 overleed zij in haar klooster Rupertsberg in het huidige Bingerbrück, waar zij ook te ruste werd gelegd.

De beenderen van Hildegard, die als relikwieën werden bewaard, bleven tot 1631 in Rupertsberg. De abdis Anna Lerch van Dirmstein wist ze tijdens de Dertigjarige Oorlog te redden van vernietiging en verlies door de binnenvallende Zweden.

Vanaf 1641 werden de beenderen van Hildegard bewaard in haar tweede standplaats, het klooster van Eibingen. De Rochuskapel op de Rochusberg in Bingen kreeg ook een relikwie van Hildegard, een in doeken gewikkelde rib, die in het altaar wordt bewaard.

In de bedevaarts- en parochiekerk van de H. Johannes de Doper in Eibingen, op de voormalige plaats van haar tweede klooster, rust het in een gouden schrijn. Het is de bestemming van talrijke pelgrims en de jaarlijkse bedevaart.